zaterdag 5 februari 2011

Beslan 2010 - Het dagboek van Agunya - derde dag






Om eerlijk te zijn – de derde dag van het schrijven heb ik onderbroken. Hij was te enerverend en te lang. De herinneringen doen me pijn, dus kon ik hem niet afmaken, omdat ik niet kon opblijven tot het einde.
 
 
3 september 2004
 
De ontknoping
 
We staan heel vroeg op. We moeten terug naar de sportschool. Onze plaatsen op de bankjes bij het raam zijn bezet. Uiteindelijk vinden we een plek ergens in het midden van de ruimte.
 
De tijd kruipt. Onmogelijk om je te verplaatsen. Ik zie sommige mensen met bekers gele vloeistof. Ineens besef ik dat het urine is.
 
Zarina is hier met haar neefje. Hij is hij zeer zwak en blijft maar vragen om water. Opeens pakt ze ergens een beker met urine en geeft hem een beetje, veegt haar eigen en zijn gezicht ermee af. Daarna zie ik ook andere kinderen drinken.
 
Het lukte me niet mijn teergevoeligheid te overwinnen en mijn dorst was kennelijk niet sterk genoeg om er ook van te drinken.
 
Ik dommel weer in en droom niet van de vrijlating, maar van de dood, want dat lijkt de meest waarschijnlijke uitkomst. We verlangen nog maar naar één ding, het einde – het maakt niet uit hoe, was het maar allemaal voorbij.
 
Ik voel me zo hulpeloos, ben zo moe, dat ik het liefste wil gaan liggen en slapen, maar de rebellen beginnen te schreeuwen en zeggen dat ze iedereen, die in slaap valt, gaan doodschieten.
Moeder zegt dat we moeten opstaan. We helpen Zarina overeind, die zo zwak is dat het haar zelf niet lukt. Ze vraagt me naar de tijd. Ik kijk naar mijn roodbruine Swatch en zie dat het bijna 1 uur is. Op dat moment gaat de telefoon. Ik hoor ze vertellen over de terugtrekking van de troepen uit Tsjetsjenië. Voor de eerste keer in die drie dagen wil ik huilen, want er is hoop. En dan…
 
Ik dacht dat ik het bewustzijn was verloren. Het brandende dak was naar beneden gekomen. Alles was boven op ons gevallen, mensen lagen verspreid onder het puin.
 
Het eerste wat ik weer zie, is het verbrande en verkoolde lijk van een terrorist op een stoel, die met een emmer water wordt overgoten door een andere terrorist.
Mijn moeder en ik komen overeind en proberen weg te komen. Ik zie een grote bobbel op mijn, wat later bleek, gebroken linkerhand maar zie geen andere ernstige wonden. In de schouder van mijn moeder zie ik een kleine opening. We lopen naar de deur. Overal liggen lichamen, delen van het plafond, rokende houten balken.
 
Vlakbij de deur zag ik iets dat nog steeds in mijn hoofd rondspookt: het lichaam van een klein, mager meisje. Ik keek omhoog, naar boven haar hals, maar realiseerde me ineens dat er geen bovenste helft van een schedel te zien is, maar alleen het wit-rode vruchtvlees van een mooi, maar dood gezicht. Het was het meest verschrikkelijke en afschuwelijkste moment, misschien wel – samen met het besef dat het allemaal echt is.
 
De terroristen brengen ons van de sportzaal naar de eetzaal. Daar kunnen we water drinken uit grote vaten. Sommige kinderen hebben koekjes gekregen, waar ze gulzig van eten.
Naast mij staat een man met een jongen in zijn armen. De jongen draagt een broek en een wit overhemd met in het midden een grote rode cirkel van bloed. Hij ademde moeizaam. Het klonk meer als een soort gereutel van een vreemd dier.
Mijn moeder vraagt me: “is dit mijn Vova?”
Ik denk van wel, maar aarzel, ben er niet zeker van, alsof mijn waarneming en verstand een loopje met me nemen.
 
Een meisje van een jaar of acht klampt zich vast aan mijn moeder.
“Galina Hadzhievna, ik ken u. Mijn moeder en zus zijn overleden. Mag ik bij u wonen. Ik zal u kleden en baden, goed?”
Mijn moeder knikt alleen maar, probeert haar gerust te stellen.
 
De terroristen zetten enkele gijzelaars in het venster om te voorkomen dat de soldaten buiten gaan schieten. Vrouwen willen niet dat kinderen bij het raam zitten en wisselen met hun van plaats.
 
Opeen klinkt er een explosie. Ik kijk naar het plafond, zie het naar beneden komen om me van top tot teen te bedekken. Ik denk: “Dit is het einde, dit is het moment dat ik doodga”.
 
Ik word wakker. Naast mij ligt een jongen in een plas bloed. Ik kijk naar zijn been en zie een wond net onder de knie. Er steekt iets wits uit, een bot.
Mijn moeder ligt naast hem. “Mijn been,” zegt ze.
 
Ik zal het mezelf nooit vergeven dat ik niet naar haar luisterde. Het voelt als verraad. Ik weet niet wat het was, maar ik draaide me om en ging weg.
 
Met veel pijn en moeite kruip ik op handen en voeten naar het gebroken raam. Dichtbij het venster staat een kachel, waar ik op klim om bij de vensterbank te komen. Op een van de andere kachels, zie ik de lijken van twee naakte jongens, met de armen om elkaar heen geslagen, als broers. Hun ogen… Blijkbaar zijn ze tentoongesteld in het venster of het zijn kinderen, die alleen maar probeerden weg te komen.
 
Ik kruip uit het venster en val op straat. Een pijnscheut trekt door mijn been. Ik zie soldaten en ze schreeuwen tegen me: “Kom op lieverd, kom dan!”
Ik kan niet meer, voel me hulpeloos en begin te huilen, voor het eerst in die dagen moet ik huilen.
 
Ze pakken me op, leggen me op een brancard en dragen me weg. Mijn rechtervoet ligt in een vreemde knik en doet vreselijk pijn.
 
Ze brengen me naar het ziekenhuis, waar ik in een operatiekamer kom te liggen, samen met mijn moeder, maar dat ontdek ik pas later. Daar, in het ziekenhuis moet ik vechten tegen mijn geweten en tegen de gedachte dat ik nog steeds gegijzeld word.
 
Later lees ik bij toeval de condoleances voor mijn moeder en kom ik erachter dat de letter D in MADAMM niet meer bestaat – Dzerochka is gestorven, evenals Arsene en Alanka – mijn heldin van de afgelopen dagen.
 
Heel veel kinderen zijn daar omgekomen, de nobelste en sterkste onder ons zijn verbrand, doodgebloed.
En nog steeds sterven er mensen door terroristische aanslagen. Het gebeurt steeds en steeds opnieuw.
Ik heb nog niet eens de helft verteld, kunnen vertellen, want het geheugen is een prachtig ding. Het probeert al het slechte, al het verschrikkelijke te vergeten.
 
Ik heb u verteld over wat er gebeurd is in mijn geliefde school, met mijn familie, mijn beste vriendinnen - over het vroegere leven, dat van mij is afgenomen. Vanaf toen is elke dag een nieuw ‘later’.
Er zijn kinderen en ouderen van het leven beroofd, anderen lijden nog elke dag onder hun verminking en verwondingen.
 
Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar de gebeurtenissen, maar ze komen al zes jaar geen stap verder. De vragen die wij toen hadden, blijven tot op vandaag onbeantwoord.
Dit is mijn verhaal - ook al is het wreed en misselijk makend, ik heb het nu verteld – het is mijn waarheid.
 
 
Dank u voor uw aandacht.
 
 
 
Bron Agunya LiveJournal


 


   Volgens officiële gegevens stierven bij de aanval 331 burgers. Vele overlevenden verkeerden in shock. Anderen stierven in het ziekenhuis alsnog aan hun verwondingen.
 
   De Russische president Vladimir Poetin kondigde twee dagen van nationale rouw af.
   Op 7 september namen 135.000 mensen deel aan een antiterreurdemonstratie op het Rode Plein in Moskou.
 
   De verantwoordelijkheid voor de terroristische daad werd op 17 september 2004 opgeëist door de Tsjetsjeense verzetsstrijder Sjamil Basajev en zijn compagnon Magomet Jevlojev.
   De identiteit van de terroristen was niet onmiddellijk duidelijk. Aanvankelijk ging men er vanuit dat het ging om een groep Tsjetsjenen, maar onderzoek wees uit, dat de groep bestond uit een internationaal gezelschap van Arabieren, Tataren, Kazachen, Tsjetsjenen, Oezbeken en zelfs een plaatselijke inwoner.



Foto's Beslan Memorial
.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten